Met octrooien op software kunnen bedrijven concurrenten effectief buiten spel zetten, betoogt G.E. Maassen van den Brink.
Hans Hutter stapt in ‘Historische blunder’ (Computable, 8 oktober 2004) over octrooien op software wel heel makkelijk over een aantal serieuze bezwaren heen, onder meer door deze in zijn eigen woorden te beschrijven.
Allereerst maakt een octrooi op een bepaald programma het onmogelijk om software te ontwikkelen die daarmee samenwerkt. De auteur schrijft met zoveel woorden dat dit niet waar is. Zijn argument is dat er nog steeds ‘onderzoek’ verricht mag worden naar het geoctrooieerde programma. ‘Onderzoek verrichten’ is iets heel anders dan het schrijven van een programma dat samenwerkt met een ander programma. Ik denk hierbij aan het octrooieren van bestandsformaten en communicatieprotocollen. Als Microsoft het bestandsformaat van Word of Excel octrooieert, wordt het voor andere Office-pakketten onmogelijk om te exporteren naar het Word- of Excel-formaat zonder goedkeuring van Microsoft. Als bestandsserver protocollen worden geoctrooieerd, wordt het onmogelijk om cross-platform aan bestandsuitwisseling te doen zonder goedkeuring van de octrooihouder. Fabrikanten kunnen met dit soort octrooien hun markt afschermen door het voor de concurrentie onmogelijk te maken om met bepaalde standaard software samen te werken. Het gevaar van gesloten standaarden is levensgroot.
Buiten spel zetten
Ten tweede stelt Hutter dat octrooien de ontwikkeling niet belemmeren. Twee recente voorbeelden bewijzen het tegendeel. Microsoft probeerde een patent te krijgen op het alom gebruikte fat-bestandssysteem. Dit formaat wordt niet alleen op floppies en harde schijven gebruikt, maar ook in camera’s en mp3-spelers. Verder is het geïmplementeerd in Linux. Forgent verkreeg via aankopen en overnames een patent dat in het alom gebruikte bestandsformaat ‘jpeg’ gebruikt wordt. Het bedrijf greep deze mogelijkheid aan om van diverse bedrijven, onder andere de makers van digitale camera’s, geld te eisen voor het gebruik van dit patent.
In het geval van Forgent was de motivatie om het patent uit te spelen direct op winst gericht. Bedrijven die zelf belangen hebben in de betreffende markt kunnen dit soort softwarebescherming ook gebruiken om af te dwingen dat andere systemen (Linux, Open Office) bepaalde essentiële technologieën niet meer mogen implementeren. Daarmee kunnen ze concurrenten effectief buiten spel zetten.
Tot slot noemt Hutter niet het gevaar dat bedrijven andermans vindingen octrooieren, bijvoorbeeld dingen die in de open source gemeenschap zijn bedacht. Zeker in het Amerikaanse systeem, dat uitgaat van het principe ‘wie het eerst komt, krijgt het octrooi’, is het mogelijk om in alle rust de vindingen van de open source gemeenschap door te spitten, deze te octrooieren en vervolgens de omgekeerde en kostbare bewijslast bij de die gemeenschap neer te leggen.
Octrooien zijn bedoeld als bescherming van het zelf geïnvesteerde ontwikkelingsgeld, en niet om winstgevende ‘patentenportefeuilles’ te creëren, of lastige concurrenten of open source buiten spel te zetten.< BR>
G.E. Maassen van den Brink