Het gebruik van ict binnen een organisatie heeft een (indirect) negatief effect op de sociale samenhang in kleine groepen binnen een organisatie. Het effect op de cohesie binnen grote groepen is daarentegen positief. Dit concludeert Marianne Simons in haar proefschrift ‘Wired Attraction, Effects of ICT use on Social Cohesion in Organizational Groups’ waarmee ze onlangs promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam.
Sociale effecten van ict worden geschaard onder de noemer ‘second level’-effecten. Deze worden vaak niet in ogenschouw genomen bij de implementatie van ict-applicaties of infrastructuur, maar kunnen wel van grote invloed zijn op de mate waarin de wel beoogde effecten worden bereikt. Organisaties benadrukken de vormen van coördinatie tussen mensen en groepen om organisatiedoelen te bereiken. De toename van ict-gebruik leidt tot een andere inrichting van onder meer werkprocessen. Enerzijds ondersteunt en versnelt het gebruik van ict bepaalde verschuivingen in organisaties waardoor de samenstelling van groepen verandert. Dat kan weer consequenties hebben voor de samenhang in deze groepen. Anderzijds is er sprake van een directe relatie tussen het gebruik van nieuwe middelen voor interactie en informatie-uitwisseling en de cohesie, aldus Simons in haar proefschrift. Bijvoorbeeld: Een korte vraag via e-mail kan leiden tot een snel antwoord, maar even langslopen bij iemand, mondt misschien uit in een praatje en een kopje koffie.
Belangrijkste eigenschappen ict
Verschuivingen in de organisatiestructuur lijken gerelateerd te zijn aan de drie belangrijkste eigenschappen van ict. Ict overwint tijd en ruimte, verbindt mensen, groepen en organisaties met elkaar, en geeft de mogelijkheid om controle te vergroten. Dit heeft tot gevolg dat organisaties een platte structuur krijgen door een afname van de verticale complexiteit en een afname van het middenkader. Ook de horizontale complexiteit neemt af waardoor een slanke en geïntegreerde structuur wordt bereikt. Daarnaast wordt een organisatie dynamischer doordat het aantal projectteams toeneemt en interne en externe organisatiegrenzen vervagen. Tot slot kan het gebruik van ict leiden tot geografische flexibiliteit waarbij werknemers plaats- en tijdonafhankelijk werken.
Deze verschuivingen brengen veranderingen teweeg in de verschillende factoren die bepalend zijn voor sociale cohesie. Daarbij concludeert Simons dat er verschil bestaat tussen effecten in kleine en grote groepen. Op kleine schaal kan tijd- en plaatsonafhankelijk werken ten koste gaan van de fysieke nabijheid tussen groepsleden. Op grote schaal openen integratie en het vervagen van grenzen de weg voor interactiepatronen die kriskras door de organisatie lopen. Werknemers leren meer mensen kennen en worden minder beperkt door interne organisatiegrenzen in hun contactkeuzes.
Extra effecten
Het ontbreken van persoonlijk contact bij gebruik van ict in een organisatie lijkt nog extra effecten te hebben. Computergerelateerde communicatie tussen mensen die elkaar niet of niet goed kennen, wordt vergemakkelijkt. Daarnaast is er eerder sprake van gelijkwaardiger communicatie doordat verschillen in status wegvallen. Nadelen van non-verbale communicatie onderkent Simons ook. Door gebruik van e-mail kan communicatie ‘armer’ of minder intensief worden. Dit probleem doet zich vooral voor op kleine schaal.
Uit analyses bleek dat in de groep met veertien tot negentien leden sprake is van een negatief effect van computergerelateerde communicatie. In de groep met vijftien tot 29 leden werd een negatief effect van ict-gebruik in het algemeen bevonden. In de categorie met grote groepen (vijftig tot honderd leden) werd een positief effect gevonden. Simons werpt hiermee een andere interessante vraag op met betrekking tot het omslagpunt. Wanneer de effecten in kleine groepen negatief en in grote groepen positief zijn, moet er een punt zijn waarop het effect omslaat. Simons vermoedt dat dit punt zich bevindt in de groep met 25-50 leden, maar deze categorie was onvoldoende vertegenwoordigd voor het trekken van conclusies.< BR>