Zie Internet niet als podium voor perverten, maar als instrument om de bedrijfsprocessen mee te verbeteren, zo betoogt Jan Prins. Organisaties die de toegang ertoe op voorhand beperken, geven vooral blijk van paternalisme, en niet van bedrijfsmatig handelen.
De laatste tijd is er nogal wat te doen over websurfen onder werktijd en het vermeende verlies aan arbeidsproduktiviteit dat daarmee samengaat. In Nederland raakte de discussie in een stroomversnelling toen het bedrijf Ilse, dat het gelijknamige zoek- en indexeringssysteem exploiteert, een verslaggever vertelde welke trefwoorden de Internet-gebruikers zoal invoeren. Op zich een interessant onderzoek, al is de uitkomst nauwelijks verrassend. Eén op de vijftig zoeksleutels blijkt het woord ‘sex’ te bevatten. Op de tweede plaats staat het woord ‘porno’. Dergelijke uitkomsten zijn koren op de molen van de moraalridders, die menen dat cyberspace het nieuwerwetse equivalent is van een poel des verderfs. De berichtgeving hierover bleef dan ook niet beperkt tot de voorpagina van de krant die de primeur had.
Hoe relevant zijn zulke onderzoeken? Is de uitkomst een regelrechte aanwijzing voor het perverse karakter van het medium Internet of liggen de maatstaven voor elektronische media op een ander niveau? Op de keper beschouwd is het helemaal niet verwonderlijk dat één op de vijfentwintig zoeksleutels betrekking heeft op één van de meest elementaire levensbehoeften. Beweerde niet de vader van de psycho-analyse dat al ons handelen in essentie voortkomt uit seksuele driften? Freud zou zich in zijn graf omdraaien als hij vernam dat over het geheel genomen slechts een marginale 4 procent van onze gedachten onder werktijd betrekking heeft op sex! Bovendien is sex niet alleen onze raison d’etre, maar ook, naast abstractere zaken als taal en cultuur, iets wat iedereen aangaat. Sex en verwante zaken moeten dan ook worden gekenschetst in termen van de grootste gemene deler. Zelfs Internet-gebruikers zijn niet allemaal alleen maar geïnteresseerd in computers, modems en multimedia, om nog maar niet te spreken van min of meer triviale zaken als eidereenden, chips, voetbal of de waterstanden.
Gelukkig kijken grote ondernemingen als Philips en KPN, die in het onderzoek met name werden genoemd, verder dan de eigen produkten en staan termen als CD-I en Isdn niet bovenaan de lijst met veelgevraagde trefwoorden. In een tijd waarin de wereld een global village wordt en het bedrijfsleven de mond vol heeft van mondialisering en toenemende concurrentie kunnen we ons geen navelstaarderij op de eigen voortbrengselen permitteren. De opgewonden reacties getuigen dan ook niet van veel inzicht in de werking van groepsprocessen noch van bedrijfsmatige realiteitszin.
Spelletjes
Toch heeft de vele aandacht in de pers invloed gehad. Afgezien van e-mail is de toegang tot Internet bij Philips inmiddels beperkt tot gemeenschappelijke ruimten als bibliotheken en vergaderzalen. Hoewel Internet momenteel vooral in verband wordt gebracht met een gedigitaliseerde toekomst, is een historische terugblik interessant. Er is een parallel met de introductie van de telefoon in het kantoor. Ook toen men eenmaal besefte dat er voor dit apparaat misschien wel een grotere markt was dan ‘één toestel per stad’ (aldus de burgemeester van New York na het bijwonen van een demonstratie door A.G. Bell eind vorige eeuw), betekende dit allerminst dat het gebruik ervan zonder meer werd geaccepteerd.
In de begintijd moest voor ieder telefoontje niet alleen toestemming worden gevraagd, maar mochten gesprekken ook alleen maar in het bijzijn van anderen worden gevoerd, bang als de bazen waren dat de ondergeschikten heimelijk naar huis zouden bellen. Nu zal niemand ontkennen dat hij weleens een privé-gesprek voert onder werktijd, maar het is onvoorstelbaar dat de toegang tot een telefoontoestel ter discussie zou staan.
Een vergelijkbare ontwikkeling deed zich voor bij de introductie van de PC en de bijbehorende spelletjes. In de professionele omgeving waren computers in eerste instantie dan ook alleen weggelegd voor de managers. Al snel bleek echter dat niet de mensen die delegeren, maar degenen aan wie het werk wordt opgedragen het meeste baat hebben bij het gebruik van dit geavanceerde rekenapparaat annex typemachine. Verder ontdekten de managers dat niet zozeer het bezit van zo’n instrument als wel de werkdruk de bepalende factor is voor het eventueel spelen van computerspelletjes. Toen deze gedachtengang eenmaal terrein won, was het snel gebeurd met het elitaire gebruik van de computer. Tegenwoordig maken spelletjes een integraal onderdeel uit van het besturingssysteem en niemand windt zich daarover op. Waar in de huidige situatie e-mail vergelijkbaar is met de telefoon van vroeger, ligt de vergelijking tussen het web van nu en de computerspelletjes van toen al evenzeer voor de hand.
Intranet
Gewaarschuwd door de negatieve publiciteit stellen niet alleen de bedrijven die met naam en toenaam in de pers zijn genoemd zich ineens veel terughoudender op als het gaat om de mogelijkheid om onder werktijd verbinding met Internet te leggen. Ook in andere organisaties houden de voorstanders van brede toegang tot Internet-diensten zich gedeisd. ‘Eerst maar een intranet ontwikkelen en dan komt via de achterdeur extranet dat Internet vanzelf wel binnen’ lijkt het credo. Het is de vraag of dat een verstandige tactiek is. Niet vergeten moet worden dat Internet de grote aanjager van intranet-toepassingen is, ongeveer zoals de spelletjes werknemers spelenderwijs vertrouwd maakten met het gebruik van de computer. Niet alleen maken alle vormen van intranetdiensten hun debuut op Internet, laatstgenoemde is ook de drijvende kracht achter het gebruik van Internettechnologie ter ondersteuning van de interne bedrijfsvoering.
Het intranet-concept is namelijk allerminst nieuw: het is gewoon groupware in een ander technisch jasje. Toch vindt intranet in tegenstelling tot groupware ook bij de niet-automatiseerders – dus de gebruikers en beslissers – veel weerklank. Beide concepten bieden een oplossing voor een informatie- en coördinatie-probleem dat met name speelt binnen grotere organisaties. Het grote verschil is echter dat bij groupware alleen de IT-deskundigen zich wat kunnen voorstellen, terwijl van intranet ook de niet-ingewijden zich een voorstelling kunnen maken. De uitvinder van het groupware-concept (Lotus) haast zich dan ook zijn produkt (Notes) om te bouwen naar een volwaardig intranet-produkt. Voor de functionaliteit maakt het allemaal niet zoveel uit, voor de afdeling marketing des te meer. De belangrijke rol die Internet speelt in het diffusie- en acceptatieproces van geavanceerde informatie- en communicatietechnologie kan dan ook niet zonder meer buiten beschouwing worden gelaten.
Menselijk kapitaal
Al met al is Internet op de werkplek van een wat andere orde dan het organiseren van een personeelsuitje naar de Amsterdamse Wallen. Het op voorhand be- en inperken van toegang ertoe getuigt dan ook vooral van paternalisme en niet perse van bedrijfsmatig handelen. Het staat in schril contrast met het de laatste jaren steeds meer ontluikende besef dat het ‘menselijk kapitaal’ het belangrijkste bedrijfsmiddel is van een onderneming. In relatie tot Internet betekent dit in feite dat men de werknemer het vertrouwen schenkt dat deze zijn werkzaamheden naar behoren blijft vervullen, ook met de ‘verleiding’ van het virtuele Red Light District om de hoek.
Vertrouwen is goed, blind vertrouwen is iets anders. Organisaties met een rechtstreekse koppeling met Internet die gebruik maken van een betrouwbaar brandscherm (wat ook om andere redenen sterk aan te bevelen is), zijn voor informatie over het Internetgebruik van hun werknemers niet afhankelijk van publikaties in de pers. Een adequate logging volstaat. In principe valt hiermee ieder onwelgevallig gebruik van Internet te achterhalen. Als het dan blijkt te gaan om strafbare of anderszins onoorbare daden, is vervolging van rechtswege of wellicht ontslag mogelijk.
Internet moet niet worden gezien als podium voor perverten, maar als instrument om de bedrijfsprocessen mee te verbeteren. Het grote verschil met andere media is alleen dat niets verborgen blijft. In de digitale wereld is privacy een achterhaald concept.
Ir Jan Prins, adviseur informatica infrastructuur, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Meetkundige Dienst (dit artikel is op persoonlijke titel geschreven)