We hoeven niet bang te zijn voor de toekomst van de Nederlandse software-industrie, meent Maurice Groeneveld. Weliswaar wordt de productie uitbesteed aan lagelonenlanden, zo niet bij het ontwikkelwerk.
Is er toekomst voor de Nederlandse software-industrie? … de seinen staan op oranje. Dit stelt Fred van der Molen in zijn column (Computable, 21 november 2003). Hij doelt hiermee op het gevaar dat door de ‘flink gedecimeerde’ Nederlandse software-industrie de nationale kenniseconomie zal verschralen. Van der Molen baseert zich hierbij onder meer op een aantal artikelen dat verschenen is naar aanleiding van de Kenniseconomie Monitor 2003, die in september door de Stichting Nederland Kennisland is uitgegeven.
De conclusie van de Kenniseconomie Monitor is dat Nederland slecht scoort als het gaat om haar uitgangspositie voor de kenniseconomie. ‘Dertig jaar geleden behoorde Nederland tot de wereldtop als het gaat om investeringen in onderwijs en onderzoek. Die positie is Nederland nu kwijt,’ is één van de conclusies. Van der Molen verbindt die conclusie aan de stelling dat ‘steeds hoogwaardiger’ ontwikkelwerk in China en India verricht wordt. ‘Voor een land dat zich wil profileren als kenniseconomie is er reden tot zorg als zowel het academisch als het zakelijk klimaat verschraalt,’ aldus de columnist. Ik bestrijd die stelling.
R&d blijft gehandhaafd
Nederland doet het prima op het gebied van software-ontwikkeling, dat blijkt eens te meer uit het feit dat de Nederlander Tim Koomen, r&d-manager bij Sogeti, de European Testing Excellence Award 2003 gewonnen heeft. Dit heeft hij te danken aan de ontwikkeling van het tpi-model (test process improvement), dat inzichtelijk maakt hoe ‘volwassen’ het testen binnen een organisatie is. Voor wat betreft verschraling van het zakelijk klimaat is er zeker minder reden tot zorg, omdat niet het ontwikkelwerk, maar de productie uitbesteed wordt aan lagelonenlanden. Dit geldt zowel voor hard- als software. De meeste computers (en onderdelen) worden tegenwoordig massaal gefabriceerd in andere dan Europese of Noord Amerikaanse landen. Echter, het merendeel van de r&d-afdelingen, vind je wel nog steeds in deze landen. Is een computer ineens minder Amerikaans als hij geassembleerd is in Hongarije, dat lijkt mij niet. Een Volvo S40 wordt niet ineens een Nederlandse auto omdat hij in het Nederlandse Born in elkaar is gezet.
Economisch gezien heeft Van der Molen een punt als hij stelt dat het schadelijk is voor de Nederlandse economie wanneer Nederlandse producten in het buitenland geproduceerd worden, of wanneer Nederlandse bedrijven in buitenlandse handen overgaan. Echter, er is tegenwoordig ook een trend waarneembaar dat (Nederlandse) ondernemingen terugkeren naar hun kernactiviteiten en dus heroverwegingen maken ten aanzien van hun productieprocessen. Het is daarom niet vreemd dat productieactiviteiten uitbesteed worden en dat juist kennisontwikkeling (r&d) gehandhaafd blijft.
Een goed voorbeeld hiervan is de Nederlandse vestiging van Compuware. Om er zeker van te zijn dat Compuware in de komende jaren haar vooraanstaande positie als softwareontwikkelaar behoudt, zijn in Amsterdam dagelijks ruim tweehonderd mensen bezig met applicaties ten behoeve van ontwikkeling, testen, implementatie en beheer van bedrijfskritische applicaties. Kennis wordt hier zeer economisch ingezet. Opvallend daarbij is dat werknemers veelal zeer lange tijd bij Compuware werkzaam zijn. Niet verwonderlijk, want Amsterdam is -naast Boston en Silicon Valley- één van de weinige plaatsen ter wereld waar je op hoog niveau met ontwikkelen bezig kunt zijn. Heroverwegingen en nieuwe focus op zakelijke processen bij klanten betekent niet een verlies aan kennis, veeleer het tegendeel, kennis zal gebundeld worden in specialisatie. De Nederlandse (software) industrie zal daar dus van profiteren.
Innovatieve karakter Nederlanders
Een ander punt van zorg bij Van der Molen is de overname van Nederlandse bedrijven door buitenlandse multinationals. Echter, de Nederlanders die de software toen ontwikkelden, ontwikkelen nu nog software. Op basis van eerder genoemde argumenten is het ontwikkelen er in Nederland niet minder om geworden. Het feit dat er nu Compuware boven hun salarisstrookje staat, doet niets af aan de Nederlandse kennis. Dat blijkt ook wel uit de aanwezigheid van een grote r&d-staf bij Compuware in Nederland.
Dat er niet minder ontwikkeld wordt, mag ook blijken uit de Deloitte European Technology Fast 500 lijst (http://www.fast500europe.com). In deze lijst staan dit jaar 36 Nederlandse bedrijven genoteerd, waarvan er 19 zich scharen onder de categorie ‘software’. Het kennisdeel van de kenniseconomie zal dus ook in de toekomst gewaarborgd zijn. Niet alleen door een stevige r&d-aanwezigheid van de grote bedrijven, maar zeker ook door het innovatieve karakter van de Nederlanders zelf.
Van der Molen maakt zicht onterecht zorgen wanneer hij stelt dat het academisch klimaat verschraalt. De Kennismonitor stelt weliswaar dat zowel in onderwijs als in onderzoek talent onvoldoende ruimte krijgt, maar in de Kenniseconomie Monitor 2003 kunnen we verder lezen dat als de drijvende kracht achter de economie innovatie is, die veel eenvoudiger moet worden. Minder regels van de overheid, maar wel meer geld van diezelfde overheid. Ik deel het sceptische dat uit de woorden van Van der Molen doorklinkt, wanneer hij over de overheid praat. Het criterium waarop Nederland wordt afgemeten ten aanzien van haar ‘kennis economisch vermogen’ wordt recht evenredig tegen gewerkt door diezelfde overheid door haar regels en procedures. Het bedrijfsleven vaart de juiste koers; de noteringen in de Fast 500 lijst zijn daar het beste bewijs voor. Ook Compuware, met een top 5-notering als wereldwijde onafhankelijke software-ontwikkelaar, scoort hoog op kenniseconomisch vermogen.
Geen derdewereldland
Fred van der Molen heeft het begrip ‘kenniseconomie’ eerst uit elkaar gehaald en toen kennelijk verkeerd in elkaar gezet. Er liggen zeker nog aanknopingspunten voor het bedrijfsleven, onder meer richting academische wereld. Compuware verkent momenteel een aantal mogelijkheden voor (nauwere) samenwerking. Maar de verwording van Nederland tot derdewereld land op het gebied van software-ontwikkeling zal als het aan de Nederlandse software-industrie ligt, zeker worden tegengegaan. Als positief neveneffect wordt eveneens de verschraling van het zakelijke en academische (kennis economische) klimaat tegengegaan.
Mocht de heer Van der Molen een volgende keer weer eens stil staan bij de seinen van de overweg der Nederlandse software-industrie, dan willen wij hem graag het volgende meegeven: ‘wacht tot het rode licht gedoofd is, er kan nóg meer software komen!’< BR>
Maurice Groeneveld, VP Northern Europe Compuware