Een IT-leverancier die verplicht is tot het repareren van ‘millenniumbugs’ in zijn product, hoeft dat niet uiterlijk 31 december 1998 te hebben gedaan. Wel moet de afnemer een ‘redelijke tijd’ overhouden om te testen, aldus advocaat Hendrik Struik.
De auteurs A.E. Dekhuijzen en E.P.M. Thole meldden onlangs (Computable, 8 januari) dat arbiters van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering de volgende uitspraak zouden hebben gedaan: een IT-leverancier die verplicht is tot het repareren van ‘millenniumbugs’ in zijn product, moet dat uiterlijk op 31 december 1998 hebben gedaan. Deze conclusie blijkt echter niet uit die uitspraak te kunnen worden getrokken.
In een eerder artikel ‘Aansprakelijkheid millenniumprobleem speelt al bij komende jaarwisseling’ (Automatisering Gids 27 november 1998), maken dezelfde auteurs uitgebreider melding van dit arbitraal kort-gedingvonnis van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering van 27 april 1998. Zij presenteren die beslissing als een ‘belangwekkende millenniumuitspraak’ die ‘verstrekkende gevolgen kan hebben voor de praktijk’ omdat arbiters een ‘principieel antwoord’ zouden hebben gegeven op de vraag: wat is tijdige aanpassing door een IT-leverancier van zijn product aan het millennium?
Misschien zijn de auteurs bezweken voor de verleiding om kort voor de feestdagen nog onthutsend nieuws te brengen, maar na het lezen van het vonnis moet worden vastgesteld dat hun boodschap niet klopt, en gelukkig maar: ook in 1999 heeft het dus nog zin om aan millenniumoplossingen te doen.
Toezegging
Allereerst heeft het vonnis geen principieel karakter; het vormt slechts een voorlopige voorziening in een concreet en nogal specifiek geschil tussen twee partijen. De arbiters hebben bij hun beslissing ook geen termen gebruikt als ‘in het algemeen…’ of ‘in gevallen als deze…’ of zoiets.
Waar ging het in die zaak om?
De leverancier X had aan afnemer A een systeem geleverd van computerhardware en software. X had in maart en april 1998 op verzoek van A toegezegd: ik zal onderzoeken of het pakket millenniumbestendig is. Mocht dat niet zo zijn dan zal ik tijdig de benodigde aanpassingen in het pakket voor mijn rekening nemen. Toch verweerde X zich tegen de vordering van A om uiterlijk op 31 december 1998 de programmatuur millenniumbestendig te maken.
De arbiters oordelen dan dat de toezegging van leverancier X kan worden opgevat als een ‘garantie van millenniumbestendigheid ten behoeve van A’ en dat dus A’s vordering moet worden toegewezen, waarbij zij nog overwegen dat buiten kijf staat dat de millenniumbestendigheid van het pakket voor A van bijzonder groot belang is. Tenslotte overwogen de arbiters dat zij er vanuit gingen dat X het onderzoek en de eventueel daaruit voortvloeiende werkzaamheden tijdig zou afronden en dat daarvoor als uiterste datum kon worden aangegeven: 31 december 1998.
Deze leverancier, die voorjaar 1998 had toegezegd eventuele millenniumproblemen bij deze klant te onderzoeken en tijdig op te lossen, kreeg dus van arbiters circa acht maanden de tijd om dat te realiseren. Uit het vonnis blijkt niet hoe omvangrijk de programmatuur of de (verwachte) millenniumproblemen waren, maar het klinkt op zichzelf als een redelijke termijn. Wellicht speelde daarbij voor de arbiters ook een rol dat het onderhoudscontract tussen X en A in de loop van 1999 zou gaan eindigen.
Uit het vonnis volgt in elk geval niet, zoals Dekhuijzen en Thole enigszins suggereren, dat leveranciers die ‘pas in 1999′ een millenniumoplossing leveren reeds daarom (verzwaard) aansprakelijk zouden zijn. Diezelfde suggestie wordt overigens gewekt in hun recente boek ’50 vragen over het millenniumprobleem’.
Tijd om te testen
Een ander punt is dat een leverancier, gesteld dat hij verplicht was tot het verschaffen van een millenniumoplossing, deze niet zó laat mag opleveren dat de afnemer redelijkerwijs geen tijd meer heeft voor het noodzakelijke testen. Als de afnemer in zo’n situatie vóór de oplevering al kostbare noodmaatregelen had moeten treffen voor het geval de oplossing echt te laat zou komen of ondeugdelijk zou blijken, zal de afnemer veelal goede argumenten hebben om de kosten van die (uiteindelijk niet gebruikte) noodoplossingen als schade op de trage leverancier te verhalen. In het verlengde hiervan denk ik dat in het algemeen aan ’tijdig opleveren van een millennium-oplossing’ de eis mag worden gesteld dat de gebruiker na die oplevering nog een redelijke tijd om te testen heeft. Maar dat zal zeker niet altijd het hele kalenderjaar 1999 hoeven te zijn.
Wat een redelijke tijd voor testen is, hangt volledig af van de omvang van de millennium-oplossing (veel of weinig gerepareerd), de aard van het product (groot, klein), de functie ervan (vitaal, ondergeschikt) en de plaats ervan (‘stand-alone’, geïntegreerd) in de organisatie van de gebruiker en andere concrete omstandigheden van het geval. Daarbij is uiteraard ook van belang of de leverancier die omstandigheden kende of had moeten kennen en er dus rekening mee moest houden bij zijn opleveringsplanning.
Daarom is het verstandig om in de praktijk – mede met het oog op voldoende testtijd – te bespreken en vast te leggen op welke datum millenniumoplossingen daadwerkelijk opgeleverd moeten zijn. De afnemer kan de leverancier hieraan houden en zijn millennium-project erop plannen, en de leverancier kan de gebruiker niet (mits de afspraak goed is geformuleerd) later zeggen: ik had te weinig tijd om te testen.
Advocaat mr. H. Struik, lid van de Juridische Werkgroep van het Millennium Platform, is werkzaam bij Derks, Star Busmann en Hanotiau te Utrecht.