De computer zoals de meeste mensen die kennen, bestaat vijfentwintig jaar. Slechts een kwart eeuw. Waarin wel heel veel is gebeurd: de pc is onmisbaar.
De pc is tegenwoordig – en eigenlijk al een tijdje – niet weg te denken uit het zakelijke en persoonlijke leven. Pc-uitval is niet alleen onwenselijk, maar ook onwerkbaar; er zijn maar weinig bedrijven die zonder pc nog kunnen doordraaien. Natuurlijk, de bouw kan bijvoorbeeld nog wel even voort met bouwen, maar de bestellingen, boekhouding, planning, salarisadministratie enzovoorts vertrouwen op computers. En dat zijn veelal toch gewoon pc’s.
Denk daarbij niet alleen aan de reguliere desktopcomputer, maar ook aan de pc-server die is voortgekomen uit die ‘persoonlijke computer’ voor op het bureau. Nu zijn die krachtige servers (al dan niet in clustervorm) geen massaproduct wat wegwerpbaarheid betreft, maar wel qua aantallen en relatieve prijs. Instapservers zijn gemeengoed en gaan de kant op van de universele desktop-pc; consumenten hebben ze immers ook al in huis.
Het feit dat pc-grondlegger IBM zijn pc-divisie – zij het zonder de zware x86-servers – heeft verkocht, is teken van de commodity-status van de toch onmisbare pc. Bovendien is de ene pc net zo goed als de andere, wat ook een eigenschap is van bulkgoederen. De huidige toppositie qua marktaandeel van massaleverancier en efficiency-monster Dell onderstreept dit nog eens; het gaat om de aantallen, want de marges zijn flinterdun. Typisch voor een commodity item, maar wel een waarmee we allang niet meer zonder kunnen.
Knutselaars
Het is dan ook ironisch dat het allemaal is begonnen met een imagogedreven reactie op het knutselaarsfenomeen van de microcomputer. Eind jaren zeventig wemelde het namelijk van de verschillende – en ja, incompatibele – microcomputers. Bekende leveranciers waren Commodore, Jupiter, Tandy, Amstrad, Sinclair, Philips, BBC, Osborne en Apple. Die machines droegen futuristisch aandoende namen (veelal afkortingen) als PET, ACE, TRS-80, MSX en betekenisvolle nummers als 64, 1 en II.
Zij begonnen als hobby voor hardware-nerds, maar bereikten in kant-en-klare vorm ook de gewone consument. De uitvinding van de elektronische spreadsheet betekende echter de doorbraak in de zakelijke markt. De kantoorslaaf hoefde niet langer budgetprognoses helemaal met de hand door te rekenen – met voor elke wijziging in een variabele een geheel nieuwe rekenklus – of zich te vervoegen bij de hogepriesters van de ‘echte’ computers. Invoeren op de microcomputer, een druk op de knop, en klaar. Spreadsheet VisiCalc was de eerste ‘killer app’. Voor díé software kocht je een computer en wel de Apple II.
Grote, ‘echte’ machines
Tot die tijd waren computers grote machines met moeizame bediening; zowel input als output waren zeer technisch en vereisten vertaling door een expert. De opkomst van minicomputers, slechts zo geheten omdat ze kleiner waren dan de kamers-in-beslag-nemende mainframes, veranderden hier niet veel aan. De microcomputer deed dat echter wel. Die rukte heimelijk op in het bedrijfsleven, betaald van een vestigingsbudgetje hier of een kantoorpotje daar.
Computerkoning IBM zag dit met lede ogen aan. Dat bedrijf was groot in de ‘echte’ computers en zijn naam stond dan ook synoniem voor ‘computing’. De micro tastte dat aan, ook al ging het om een kleine markt met een vooralsnog bescheiden omzet.
De beursgang van micro-maker Apple in december 1980 deed de schellen van IBM’s ogen vallen. Alle 4,6 miljoen aandelen à 22 dollar per stuk waren binnen enkele minuten verkocht en werden fluks doorverkocht. Apple was met 11,7 miljoen dollar winst op 118 miljoen dollar omzet ineens een miljardenbedrijf; beurswaarde 1,8 miljard dollar. Dit was de grootste beursgang sinds die van automaker Ford in 1956.
Binnen een jaar
IBM kon, nee mócht, dit niet over zijn kant laten gaan. De misvatting dreigde te ontstaan dat andere bedrijven ook serieus computers leverden. Dus wilde de computerreus een eigen micro en wel snel. Een in allerijl opgezet team moest dit supergeheime project binnen een jaar uitvoeren. Folklore uit die tijd verhaalt dat het ontzaglijk grote IBM er maar liefst zes maanden voor nodig had om een lege doos te verschepen naar een klant. Niet eens een doos met product. Laat staan dus een volledig nieuwe computer.
Het simpelweg strippen van een bestaand product en dat goedkoop aanbieden was geen optie; daarvoor waren de verschillen tussen micro en ‘echt’ te immens. Dus ging het projectteam noodgedwongen winkelen voor standaardonderdelen, zogeheten off the shelf-componenten. Eén IBM-eigen chip zou dit alles met elkaar verbinden en de hele zaak uniek maken – en qua rechten en royalty’s beschermen; het Basic Input/Output System (BIOS).
IBM op zoek
Bleef er nog de kwestie van een besturingssysteem. Wederom was IBM’s eigen software hiervoor veel te groot, complex en ingewikkeld. Dat kon nooit draaien op de belachelijk beperkte hardware van welke micro dan ook. Dus ging het pc-team langs bij een bedrijfje met enige naam in de micro-wereld: MicroSoft (toen nog met hippe, tweede hoofdletter geschreven).
Het kleine bedrijf van de piepjonge Bill Gates en iets minder jonge Paul Allen deed in programmeertalen en tools, uitvoeringen van Basic voor de diverse microcomputer-architecturen. IBM was dus eigenlijk aan het verkeerde adres, maar wist dat niet. Nadat een puisterige jongeman de IBM-delegatie in het kantoor van directeur Gates had binnengelaten en brutaal op diens stoel ging zitten, bleek puber Bill best in voor een gesprek. Eerst moest hij echter een zeer strikte non-disclosure agreement (NDA) tekenen. Die overeenkomst gaf IBM het recht alles wat ter tafel kwam te benutten, terwijl de ondertekenaar niets met de informatie mocht.
Gates tekende en hoorde vervolgens van het topgeheime project voor een microcomputer van het grote, machtige IBM. Hij moest de delegatie echter teleurstellen. Immers, MicroSoft zat niet in de besturingssystemen. Daar hadden ze geen kaas van gegeten. Dus verwees hij de hoge heren door naar voormalig wiskunde-docent Gary Kildall die voor zijn eigen micro een disk operating system (DOS) had geschreven en met de verkoop van dat CP/M een aardige boterham verdiende. Sterker nog, naast Apple marktleider was.
Zakelijke zelfmoord en gok
Toen het geheime IBM-bezoek op de stoep stond bij Kildalls bedrijf (Intergalactic) Digital Research, was hij echter niet thuis. Over de exacte reden doen diverse verhalen de ronde; hij was vliegen in zijn sportvliegtuigje of vissen en wilde niet gestoord worden. Hoe dan ook, zijn ex-vrouw – tevens zakenpartner – ontving de delegatie. Zij kreeg net als Gates de NDA onder de neus geschoven, maar haalde er toch even een advocaat bij. Die adviseerde juridisch correct: ondertekening zou zakelijke zelfmoord kunnen zijn. Dus werd er niet getekend.
Verbijsterd keerden de IBM-mannen terug naar Gates, met wie er tenminste te praten viel. Of hij nog een andere verwijzing had. De jonge Bill besloot nu toch de gok te wagen en zei dat MicroSoft eigenlijk wel een besturingssysteem had, zij het nog niet helemaal af. Het IBM-team was verheugd en overeenkomsten werden getekend. Bill liep echter iets op de realiteit vooruit, want er was feitelijk helemaal geen besturingssysteem. Hij wist echter wel van eenmansproject QDOS (Quick and Dirty Operating System) van Seattle Computers Products. De rechten op die CP/M-kloon werden gekocht, de software werd wat verbeterd en zo ontstond PC-DOS, later omgedoopt naar MS-DOS.
En toen was de IBM 5150-computer in wezen compleet. De nummering suggereert een serie, met voorgangers of op z’n minst gerelateerde producten. Niets was minder waar. De op 12 augustus 1981 verschenen persoonlijke computer was een eenling. Weliswaar verkrijgbaar met drie verschillende besturingssystemen: UCSD p-System van SofTech MicroSystems, toch nog CPM-86 van Kildall en het veel goedkopere PC-DOS. Drie keer raden welke het meeste aftrek vond.
De naam IBM heeft vooral veel mogelijk gemaakt. ‘Niemand is ooit ontslagen voor het kopen van IBM-producten’ luidde een correct spreekwoord toen. De micro van IBM vormde een soort goedkeuring voor dit type computer. De 5150 werd de standaard en ‘pc’ stond lange tijd gelijk aan IBM-pc.
Klonen
Andere bedrijven zagen dit met interesse aan en sommigen die niet bereid – of in staat – waren de royalty’s voor het pc-BIOS te betalen, namen een creatieve route. Columbia Data Products en Compaq schakelden hardware-techneuten in om een clean room-implementatie van de BIOS-chip te maken. Door alleen te kijken naar externe dingen als input, reactie en output wisten zij een functioneel redelijk gelijke imitatie te maken, zonder met blikken op de interne werking IBM’s rechten te schenden. Deze reverse engineering leverde de eerste zogeheten klonen op en heeft geleid tot de pc-industrie zoals we die nu kennen.
De klonen zouden echter tot een kleine rol beperkt zijn gebleven, ware het niet voor de zakelijke sluwheid van Bill Gates. Hij had in de leveringsovereenkomst met IBM het recht bedongen PC-DOS ook aan andere bedrijven te mogen leveren. De computerfabrikant zag hier geen kwaad in. De allesverbindende BIOS-chip was immers IBM’s eigendom.
De computermaker had echter niet aan het relatief nieuwe idee van reverse engineering gedacht. Vele en lange rechtszaken later bleek dat IBM er eigenlijk niets tegen kon doen. En doordat MicroSoft aan alle kanten zijn DOS (en veel later Windows) leverde, konden die goedkopere kloon-pc’s alle software draaien die de pc juist zo nuttig maakte. Aanvankelijk was het dan ook van belang om IBM-compatibel te zijn, later werd dat Intel- en vervolgens x86-compatibel.
Openheid
IBM heeft nog meerdere malen zijn best gedaan de pc weer in de hand te krijgen. Met het eigen besturingssysteem OS/2, dat superieur was aan Windows maar duurder. Met een overgang naar de betere, maar gesloten busarchitectuur MCA (MicroChannel Architecture). Deze pogingen de macht weer in handen te krijgen, strandden enerzijds op Microsoft (op gegeven moment zonder hoofdletter s) die een levendige markt van ontwikkelaars – en daarmee applicaties – wist te lokken en anderzijds op de inmiddels machtiger geworden kloonfabrikanten die samen met Intel een open busarchitectuur afdwongen.
De openheid van de pc is dan ook de grote kracht voor het apparaat zelf gebleken. Schepper IBM verloor er juist zijn grip door, en de ene pc-fabrikant valt best in te wisselen voor een andere, en een pc met Intel-chip draait dezelfde software als eentje met AMD-processor. Maar de pc an sich blijft bestaan. Al vijfentwintig jaar. En over vijfentwintig jaar waarschijnlijk nog steeds, alleen zal deze zowel functioneel als qua uiterlijk nauwelijks meer herkenbaar zijn. De pc gaat nu namelijk op in de achtergrond; het is al een onmisbaar apparaat, maar het gaat om de onmisbare functie.