In meer dan de helft van de Amerikaanse staten zijn vijf grote CD-labels voor de rechter gedaagd. Ze zouden via onderlinge afspraken CD’s onnodig duur maken.
Centraal in de gezamenlijke aanklacht tegen Warner Brothers, Sony Music, EMI, Seagram en Bertelsmann staat de zogenoemde minimum-adviesprijs. Als een muziekwinkel belooft niet daaronder te verkopen, kan de eigenaar rekenen op financiële ondersteuning in zijn advertenties.
Daarmee ontstaat valse concurrentie ten opzichte van CD-winkels die afzien van dergelijke afspraken. Daarnaast veroorzaakt het een onnodig hoge verkoopprijs voor de consument, zo stellen de 28 staten. Ze eisen niet alleen het eind van deze praktijk, maar ook een onbekend bedrag aan schadevergoeding.
De minimum-adviesprijs is ontstaan toen de grote warenhuizen en winkelketens CD’s gingen aanbieden onder de kostprijs. Het verlies op de CD’s maakten ze goed door de klant de winkel in te lokken en andere producten aan de man of vrouw te brengen. Met de minimum-adviesprijs wilden de CD-labels naar hun zeggen de kleinere winkels bijstaan in hun concurrentiestrijd met de grote warenhuisketens als Wal-Mart en Circuit City. De kleine winkels, zeker de gespecialiseerde CD-winkels, kunnen verliezen op CD-verkopen niet goedmaken via de verkoop van andere producten.
De zaak is opmerkelijk gezien de commotie rond de strijd van muziekuitgevers tegen Napster, het Internet-programma waarmee (illegaal) muziek kan worden gedownload. Een van de argumenten die de aanhangers van Napster gebruiken is dat de muziekmaatschappijen veel te hoge prijzen rekenen voor CD’s, zodat muziekliefhebbers gedwongen dan wel snel geneigd zijn om onderling via Napster muziek uit te wisselen.