Of het een goudmijn is zal nog moeten blijken. Maar het Internet terzijde schuiven als een hype die wel weer zal overwaaien, dat kan een ondernemer zich niet langer permitteren. Gek genoeg zijn juist de Nederlandse dagblad-uitgevers behoorlijk terughoudend. Als ze al een website hebben, wordt amper de moeite genomen om het nieuwe medium uit te buiten, of er zelfs maar mee te experimenteren. Is het angst, of zijn de Nederlandse dagbladen gewoon veel te conservatief om de toekomst voor te zijn?
Zeven uur. In huize Wim Koesen gaat de wekker. Terwijl de thee trekt, haalt Koesen zijn dagelijkse dosis ochtendkranten van de mat. De werkdag van De Interman is begonnen.
Koesen schrijft elke dag een column voor de online-versie van De Telegraaf. Een rauwe, emotionele column die alleen elektronisch te lezen is. En nog interactief ook: de column is de basis voor een dagelijkse chat, waar lezers uit alle windstreken een uur lang kunnen praten over alles wat ze bezighoudt. Van overspel tot het belang van geuren, van whisky en wodka tot Montignac, van penalty’s tot Monicagate. "Ik voel me soms de warme bakker van de ziel", zegt de Interman, die vele jaren hoofdredacteur was van TrosKompas en de TV-krant, maar bij het verscheiden van die bladen de sprong waagde naar iets totaal nieuws.
De website van de Telegraaf mag een lichtend voorbeeld heten in het land waar uitgevers en journalisten niet veel moeten hebben van het nieuwe medium, het Internet. Als je bedenkt dat Nederland ooit voorop heeft gelopen bij het invoeren van elektronica om de krant te maken, is het des te wonderlijker om te zien hoe bijna alle uitgevers achteraan komen hobbelen als het gaat om die laatste stap, het ontwikkelen van volwaardige online-producten. Maurice de Hond noemde dat bij zijn afscheid als directeur nieuwe media van het Wegener Arcade concern een gebrek aan visie, en een afkeer van het moderne. Of dat klopt hangt van je eigen opinie over het nut van Internet af, maar zelfs de meest onervaren Internet-gebruiker kan zien dat het wat de Nederlandse dagbladen betreft een tamelijk dooie boel is.
Slappe aftreksels
Ze zijn er bijna allemaal, dat wel. Fraai vormgegeven of uitgesproken saai, met veel plaatjes of vooral veel tekst; ze hebben een ding met elkaar gemeen: het zijn nogal slappe elektronische aftreksels van het papieren product. Met uitzondering van de Telegraaf heeft nog niemand het lef getoond om echt te gaan spelen met elektronische producten, om eens over de rollen van de drukpers heen te kijken en een grensje te verleggen. Geen proeven met een combinatie van nieuws uit de gedrukte krant en bewegend beeld of geluid, geen spannende links naar de omroepen of databanken. Het blijft bij een keurige verkorte versie van de krant, een mogelijkheid de redactie te mailen en de onvermijdelijke oproep om te adverteren.
Volgens De Hond komt dat omdat uitgevers neerkijken op het nieuwe medium, alsof online publiceren een tikje ordinair is vergeleken bij de deftige krant. Maar misschien speelt angst wel een grotere rol. Angst voor het onbekende, maar ook angst om in het eigen bedrijf een ferme concurrent van het gedrukte product te introduceren. Angst voor de vreemde eend in de bijt die begint als onschuldig en aandoenlijk kuiken maar al snel zo groot en sterk wordt dat hij in de vijver de baas is?
Je zou het soms wel denken. De angst werd pijnlijk zichtbaar toen in de Verenigde Staten het nieuws rond Clinton en Monica Lewinsky losbarstte. Alle grote kranten hielden de lezer (kijker? klikker?) op hun website van minuut tot minuut op de hoogte. Met donderend multi-mediageweld: de bezoeker kon doorklikken naar de geschiedenis, de portretten, stukjes video, geluidsfragmenten. De gedrukte kranten konden dat natuurlijk nooit bijhouden en richtten zich noodgedwongen op de diepere achtergrond. De Nederlandse Volkskrant was over die aanpak zo verbaasd dat er een stuk op de voorpagina aan werd gewijd. In de gedrukte krant dus; de website van de krant was onbeweeglijk als altijd.
Overigens is de hele affaire-Lewinsky de definitieve doorbraak geweest voor het Internet als informatie-verschaffer. Het congres besloot uiteindelijk het rapport van de speciale aanklager integraal op het Net te zetten en zo voor iedereen toegankelijk te maken. CNN meldde meer dan driehonderdvijftig hits per minuut in het eerste uur. Het Net had moeite om de enorme belangstelling te verwerken, maar bezweek niet. Ook in dit geval raakten de reguliere media, zelfs de Amerikaanse, niet uitgesproken over het Internet.
Net liefde
Koudwatervrees? Op de redactie van de Telegraaf hangt een cartoon: een opgewekt mannetje stapt in een trein die Internet heet. Onderschrift: Geen idee waar dit heengaat, maar ik zou hem niet graag missen. Volgens Charles de Vroede (51), adjunct-hoofdredacteur van De Telegraaf en hoofdredacteur van de sectie Nieuwe Publikaties, is die cartoon niet meer dan een herinnering aan een gevoel dat tot een paar jaar geleden overheerste. "Maar sinds de uitgever heeft besloten dat nieuwe media een kernactiviteit zijn, geven wij daar op de redactie met kracht vorm aan. We beschouwen het als een belangrijk medium. Omdat we onze lezers en de nieuwe groep die in aantocht is bedienen, en omdat we daar geld mee verdienen. Zo simpel als wat, en zeer democratisch. De relatie met een lezer is net liefde, gebaseerd op een geheimzinnige chemie. Wat de printversie betreft weten we bij de Telegraaf wel zo’n beetje hoe die chemie werkt, en die ervaring passen we toe bij de online producten." De Vroede ziet het Internet in het geheel niet als spielerei, of hobbyisme van een handjevol freaks. "Wij hadden vroeger thuis Het Parool, ik ben opgegroeid met gedrukte media. Maar mijn dochter is al volledig elektronisch, die is volkomen vertrouwd met online zoeken, werken en ontspannen. Haar beleving is anders, en daar moet je als uitgever goed naar kijken. Anders valt er straks weinig uit te geven."
Vaste ‘chat’-gasten
Interman Wim Koesen kreeg van De Vroede de vrije hand om flink te spelen met z’n nieuwe uitgave. Hij begon in mei vorig jaar. Licht vertederd noemt hij zijn vaste chat-club zijn stamcafé. Koesen vangt per dag vijfhonderd tot duizend hits, en heeft een stuk of zestig vaste stamgasten in de chat. "Het is een rauw medium, recht uit het hart en behoorlijk impulsief. Ik zoek elke dag naar een verse emotie, ik denk niet na en overleg met niemand. De column die als basis dient voor de chat moet tot discussie prikkelen, en spannend blijven. Mijn chatters zijn volwassen Nederlanders met een behoorlijke opleiding, voor de helft vrouw, politiek nauwelijks geboeid en met een korte aandachtsspanne. Verder is het een vrolijke boel." Meer dan de helft van het publiek bestaat uit Nederlanders in den vreemde. En de stamgasten zijn zo op elkaar gesteld geraakt dat Koesen bezig is een grote reünie voor te bereiden.
Het was voor de Telegraaf wel behoorlijk investeren. De "techneuten", om met Koesen te spreken, schreven een speciaal programma om de chat te kunnen voeren, en de URL’s werden op een laptop gezet zodat Koesen thuis kon werken. In het begin werd de chat overspoeld met gelegenheidsfreaks die "rotzooi wilden schoppen". En nogal wat geschoolde programmeurs die de formule technisch onderuit probeerden te halen, die de technici moesten pareren. Best spannend, zegt Koesen terugblikkend. "Ik kreeg een filterprogramma dat ik gebruikte om de allerergste kreten te weren, dingen die je wel ziet in andere chats die vrijplaatsen zijn geworden voor psychopaten. Dat is nu trouwens niet meer nodig, de chatters voeren hun eigen controle uit." En zo doet De Telegraaf gaandeweg ervaring op met het fenomeen dat uniek is voor online producten en waar een gedrukt product nooit aan kan tippen: interactiviteit. Rechtstreekse betrokkenheid van de lezer/gebruiker.
Rendement onzeker
Maar experimenteren kost geld, en daar ligt misschien wel de belangrijkste verklaring voor de huiver van Nederlandse uitgevers. Over de dagbladen zijn geen cijfers beschikbaar, maar de tijdschrift-uitgevers verenigd in de NOV weten het wel. Vorig jaar speelde zich van de totale omzet in de branche van 7,6 miljard niet meer dan 184 miljoen gulden af op het Internet. Volgens woordvoerder Henk Grootveld is er geen sprake van koudwatervrees, maar van een "zorgvuldige afweging". De beslissing om het Internet op te gaan vergt investering, zegt Grootveld, en investeringen moeten nou eenmaal geld opleveren. De NOV probeert wel te helpen met een commissie elektronische media, die de leden informeert over nieuwe ontwikkelingen. Grootveld is niet zo onder de indruk van de argumenten van De Hond: "Tja, we luisteren er altijd graag naar, en het kan geen kwaad de boel op de agenda te houden. Maar wat moet je met futuristen?" Als we wisten wat er morgen gebeurt, waren we allemaal heel erg rijk."
De uitgevers zijn overigens niet de enigen die op zijn vriendelijkst gezegd een afwachtende houding aannemen. Opmerkelijk genoeg staat de vaderlandse journalistiek, zij het om geheel andere redenen, aan dezelfde afwachtende kant als de uitgevers. Peter Verschoor, digitale doordouwer van het eerste uur bij het Journaal, heeft daar wel een verklaring voor. "Het Net is lang voorbehouden geweest aan een soort dubbele subcultuur. Aan de ene kant de avant-garde technokids die er kunst mee wilden bedrijven, aan de andere kant de wereldverbeteraars die het zagen als een medium dat niet voorbehouden was aan een elite. Dat stadium waren ze in Amerika natuurlijk al heel lang voorbij. Wat dat betreft heeft de Nederlandse journalistiek een haast fatale achterstand opgelopen."
Onbekendheid kan leiden tot afweer, weet ook Verschoor. "Als je altijd gewoon verhaaltjes tikte is het even wennen om ineens een goed product voor het Internet te maken. Het vergt een heel andere manier van schrijven, en heel andere indeling. En dan moet je ook nog eens wennen aan de wetten van heel andere media. Dat zit hem in de combinatie van beeld, geluid en geschreven tekst die van online publikaties zulke unieke producten maakt. Journalisten zijn vaak gewoon niet all round genoeg om al die media tot een nieuwe vorm samen te smeden, en dat moet wel als je het Internet optimaal wilt benutten."
Kinderporno
Die afweerreactie leidt tot een nare vicieuze cirkel. Omdat nog maar weinig journalisten vertrouwd zijn met het Internet, gebruiken ze het ook nog maar mondjesmaat als bron van informatie. Dat is bij recente onthullingen (over kinderporno bijvoorbeeld) pijnlijk duidelijk gebleken: zowel de tv als de kranten verwezen voortdurend naar het feit dat de porno via Internet werd verspreid. Dat klopte op zich niet helemaal (het was een Bulletin Board System, en dus niet vrij toegankelijk), maar belangrijker is dat een actiegroep met de onthullingen kwam en de journalistiek niet meer was dan een doorgeefluik. Het is een wonderlijke tegenstrijdigheid: als er een beroepsgroep is die dolblij zou moeten zijn met de onwaarschijnlijke hoeveelheid informatie die op het Net te vinden is, dan is het wel de journalistiek en uitgerekend zij laten het Net als bron links liggen.
Tenminste, in Nederland. In de Verenigde Staten, het eeuwige voorbeeldland als het gaat om het Internet, heeft elke redactie niet alleen een volwassen afdeling om de krant online te maken, maar is research en het maken van reportages met behulp van de talloze bronnen op het Internet de gewoonste zaak van de wereld. Honderden journalisten wisselen dagelijks elektronische bronnen met elkaar uit om de digitale snelweg niet in een onontwarbare kluwen van doodlopende steegjes te laten uitlopen.
Gigantische onderschatting
Verschoor noemt dat een gigantische onderschatting van het medium. En waarschuwt zowel de journalisten als de uitgevers voor een al te kortzichtige houding. "Lang heeft de opvatting geheerst dat het Net een soort hype was, die wel weer zou overwaaien. Wat iedereen over het hoofd ziet is het gevaar dat publiceren met de komst van het Internet niet meer voorbehouden is aan uitgevers, noch aan journalisten. Iedereen kan een homepage maken, en daar opzetten wat hij wil. En iedereen kan er kennis van nemen. Dus als de mediaproducenten de kansen laten liggen en hun Internet-activiteiten niet snel serieus ter hand nemen, missen ze de digitale boot."
Als liefhebber van het eerste uur is Verschoor nu bezig zijn zendingswerk om te zetten in een Digitaal Huis voor de Journalistiek. Op het Internet natuurlijk, en onder auspiciën van de Nederlandse Vereniging van Journalisten. In dat Huis moet alles dat journalisten helpt hun werk te doen een plek vinden, van bronnen tot vacatures. Verschoor hoopt op de steun van de Nederlandse uitgevers, maar is al heel blij als hij het heilig vuur bij z’n vakgenoten weet te ontsteken. Eind september moet het Huis worden gepresenteerd.
Heilig vuur in de lendenen
Bij de Telegraaf zijn ze al een stukje verder. De Vroede erkent dat er stevige investeringen nodig zijn, maar voelt zich niet geroepen om op de stoel van de directie te gaan zitten. Op de website wordt flink geadverteerd, en daar wordt aardig mee verdiend. "Er zijn behoorlijke inkomsten, maar er zijn ook steeds weer nieuwe, flinke investeringen nodig en daar gaat het batig saldo wat onder gebukt." De Telegraaf hanteert een vaste prijs voor advertenties – en vermeldt de prijslijst op de site, voor het gemak. Een interessant alternatief voor die constructie noemt De Vroede het kopen van pageviews, dus betalen naar gelang het aantal keer dat een pagina waar de bewuste advertentie op voorkomt, wordt opgeroepen. "Dat zie je in de Verenigde Staten nog al eens, en wij studeren er nog op."
Regelmatig zit De Vroede in Amerika en hij houdt de ontwikkelingen daar nauwgezet in het oog. Hij spreekt met bewondering over z’n collega’s daar, "mensen met het heilig vuur in de lendenen, bij wijze van spreken", en erkent dat hij zichzelf af en toe ook een beetje een missionaris voelt. Maar dat heb je ook nodig: "Als je er niks van wilt maken, dan wordt het ook niks. Ik heb te veel projecten zien misgaan omdat twee of drie mensen met hun tong op de schoenen de boel aan de praat moesten houden." Bij de Telegraaf bestaat de online-redactie uit twaalf man, en ze hebben de volledige steun van een lid van de hoofdredactie.
De Vroede: "Dat neemt niet weg dat je gericht moet blijven op het resultaat. In de eerste plaats numeriek, hoeveel mensen bereik je er eigenlijk mee, en daarnaast ook financieel. Je moet er natuurlijk uiteindelijk wel aan verdienen. Maar voor je zover bent heb je een visie op de toekomst nodig. Je moet een beetje een gelovige zijn, het een plaats geven in je agenda en op je bureau." Zijn eigen bureau is getooid met drie schermen, eentje speciaal voor Internet. "De moderne versie van het Orakel van Delphi. Ik kan er alles vinden waar ik even iets van wil weten."
Zolang de Nederlandse uitgevers en hun werknemers dat orakel niet herkennen snijden ze zichzelf de pas af naar een digitale toekomst. En zolang de Internet-redacties nog kleine getto’s zijn waar probleemgevallen en technofreaks heen worden verbannen, maakt de voorspelling zichzelf waar. Dan is online publiceren inderdaad niks om over naar huis te schrijven, laat staan naar de ‘homepage’ te mailen.
Hella Liefting,
freelance medewerker
Nieuws op het Net
Voor een handig overzicht van de Nederlandse dagbladen op het Internet is dit een geschikte website:
http://www.communicatie.com/linksper.htm
De Telegraaf is te vinden op:
http://www.telegraaf.nl/krant/vandaag/teksten/voorpagina.html
De Interman zit achter:
http://www.telegraaf.nl/interman/teksten/interman.index.html
Wie een eigen vergelijkend warenonderzoek wil starten kan beginnen met de Amerikanen:
http://www.washingtonpost.com/
En als het gaat om een krant, en wie wil zien hoe ver het land van de Internet-pioniers voor ligt op Nederland kan hier terecht:
http://www.enews.com/