Waar tal van eertijds overgenomen Nederlandse softwaremakers geen ‘Hollands Huis’ meer hebben, vormt Compuware een uitzondering. OptimalJ is een oranje gerecht met een vleugje Uniface. Dat Uniface zich van meet af aan als internationaal bedrijf neerzette, is wellicht een verklaring.
|
Regelmatig is in deze kolommen gewaarschuwd voor de vergeetput waarin Nederlandse software zou geraken. Er komen interessante dingen uit Hollandse handen (Bwise en Smartsite om er twee te noemen), maar de Benelux lijkt al veelgevraagd, laat staan de hele wereld. Exact doet nog zijn best op de Benelux-markt en Baan behoudt (zelfs in de SSA-schoot) zijn wereldwijde allure. Ook onder de Invensys-periode gebeurde het ontwikkelwerk grotendeels in Nederland (met ondersteuning in India en een heel klein beetje in Israël).
In dit weekblad heeft Jaap Acohen de discussie aangezwengeld met de stelling dat Nederlandse softwareontwikkeling tot uitsterven gedoemd lijkt (Computable, 13 september 2002).
Kennis en ervaring
Compuware’s OptimalJ, een ontwikkelomgeving voor het maken van Java-applicaties, blaast een aardig partijtje mee op een markt die spelers kent als Visual Age van IBM, Sun One, Dreamweaver/Ultradev van Macromedia, JBuilder van Borland en Oracle 9i JDeveloper. De eerste versie van het ontwikkelgereedschap bracht Compuware uit in de tweede helft van 2001. Versie drie is onlangs op de markt gezet. Een glunderende Edwin Schumacher, director of product management, stond aan de wieg. Bijgestaan door Maurice Groeneveld, vice president Northern Europe bij Compuware.
Waarom lukt het een Nederlandse ploeg om binnen een wereldwijd opererend, Amerikaans bedrijf een product neer te zetten en verder te ontwikkelen, waar normaal gesproken de Hollandse afdelingen van VS-ondernemingen niet meer zijn dan een verkoopkantoor? Schumacher zoekt een verklaring in de grote kennis van zaken. "Onze development manager zit al tien jaar op die post; ikzelf werk hier elf jaar en de research director loopt ook al negen jaar mee. Onze mensen in de architectuurgroep zitten hier allemaal al lange tijd, zeker tien tot vijftien jaar. En velen van hen hebben eerst bij onze klanten gewerkt, zodat zij weten welke eisen het bedrijfsleven stelt aan onze producten."
Waarom blijven die mensen zo lang bij Compuware? Schumacher: "Er zijn maar weinig bedrijven in Nederland die ontwikkelgereedschappen bouwen. Als je als ontwikkelaar mee wilt doen, moet je verhuizen naar Silicon Valley of de omgeving van Boston. Of je werkt bij Compuware, dat een eigen lab in Amsterdam heeft met een internationaal karakter. Zo hebben wij kennis en ervaring opgebouwd die niet aanwezig is onze zusterlabs in Amerika, Spanje en Japan."
Kritische massa
Groeneveld ging in 1991 werken bij Uniface, de Nederlandse producent van ontwikkelgereedschap dat applicatiebouw volgens de principes ’technologische onafhankelijkheid’ en ‘doelmatige onderhoudbaarheid’ hoog in het vaandel had staan. In 1995, nadat Compuware Uniface had ingelijfd, is hij bij de Amerikaanse broodheer gaan werken. "Daar heb ik wereldwijd kunnen werken en de kans gekregen door te groeien."
Na die omzwervingen is hij weer terug op het thuishonk Amsterdam. Zijn verklaring is dat Compuware Uniface serieus heeft genomen en dat Uniface van meet af aan een internationaal karakter had. "Als je een internationaal product hebt, dan moet je dat ook internationaal neerzetten."
Hij voegt eraan toe dat de onderneming focus moet hebben en moet beschikken over voldoende kritische massa om zich een onderzoeksafdeling te kunnen veroorloven. Met een jaaromzet van 1,4 miljard dollar en het brandpunt op producten voor de ondersteuning van de levenscyclus van applicaties, is Compuware in staat een R&D-groep van twaalfhonderd mensen (van wie tweehonderd in Amsterdam) aan het werk te houden.
Herhaling van zetten
Bij de toepassing van Java als ontwikkeltaal zagen Schumacher en Groeneveld een herhaling van zetten ontstaan. "Vroeger ging twintig procent van applicatiekosten op aan ontwikkeling ervan en tachtig procent aan onderhoud. Dat probleem heeft Uniface opgelost door technologieonafhankelijk programmeren mogelijk te maken en applicaties razendsnel te kunnen aanpassen aan wijzigende bedrijfsregels. Powerbuilder bijvoorbeeld was typisch zo’n schermgedreven ontwikkelgereedschap: eerst bouw je de gui, waarna je achteraf alle bronnen aan elkaar gaat koppelen. Wij hanteerden de modelgedreven ontwikkeling: eerst bepaal je wat de toepassing moet doen, daar maak je een model van en daarna bouw je pas de interface."
Bij Java, dat de sprong van derde naar vierde generatie ontwikkeltaal (nog) niet heeft gemaakt, zag het tweetal hetzelfde gebeuren. "Mensen beginnen met een html-builder eerst de schermopbouw te maken en gaan daarna pas kijken hoe ze de applicaties kunnen koppelen. Ik ben pas bij een grote bank geweest in Nederland die vier jaar geleden in Java op zo’n manier een applicatie voor internetbankieren heeft gebouwd. Dat is inmiddels spaghetti geworden; niet meer te onderhouden. Het gaat hier dan wel over een kleine, maar toch bedrijfskritische applicatie."
Dat was het startsein om na te denken over hoe de ongemakken van Java zijn te verbeteren. De Amsterdammers zijn bij klanten en analisten gaan polsen wat de Java-problemen zijn en wat zij vonden van hun mogelijke oplossingen. Met hun rijke kennis en ervaring is in het lab een prototype gebouwd. "Dat, in combinatie met een bedrijfsplan, is aan de directie voorgelegd. Het werkte en het was duidelijk wat het product ging doen. Vervolgens kregen we de middelen om OptimalJ te bouwen", zegt Schumacher.< BR>